Eerste lezing: 2 Makk., 7, 1-2. 9-la
Uit het tweede boek der Makkabeeën

 

In die dagen werden zeven broers met hun moeder gevangen genomen.

De koning wilde ze dwingen van het verboden Varkens­vlees te eten

door ze met roeden en' zwepen te laten geselen.

 

De eerste van hen, die optrad als hun woordvoerder, sprak als volgt:

Waarom wilt gij ons ondervragen en wat wilt gij van ons te weten komen?

Wij zijn bereid te sterven, liever dan de wetten van onze voorvaderen te overtreden.

 

Nadat de eerste gestorven was, riep de tweede broer kort voordat hij de geest gaf:

Booswicht,gij kunt ons wel het tegenwoordige leven ontnemen,

maar de Koning der wereld zal ons, die voor zijn wetten sterven,

laten opstaan tot een eeuwig leven.

 

Na hem werd de derde gemarteld.

Zonder enige vrees sprak hij: Ik heb deze ledematen van God gekregen

Uit eerbied voor zijn wetten doe ik er afstand van,

maar ik hoop ze eens weer terug te krijgen.

De koning en zijn omgeving stonden verbaasd over zoveel moed bij de jongeman;

die zijn folteringen zonder één moment van zwakte doorstond.

 

Toen hij dood was, werd de vierde broer op dezelfde wijze gefolterd en gepijnigd.

Op het punt te sterven riep hij nog uit: Het is niet zo erg door mensen omgebracht te worden, wanneer wij vertrouwen op Gods belofte, dat Hij ons weer zal laten verrijzen.

Voor u echter zal er geen verrijzenis tot een nieuw leven zijn!

 

Zó werden allen tot dood toe gemarteld.

Ten laatste stierf ook de moeder.